18 - Waldhoorn/French H.
Hoofdstuk 18 - Paragraaf 3
18. Waldhoorn/French H.

18.3 French Horn Play

FRENCH HORN PLAY

Recent zag en hoorde ik op Brava het Venezuelaanse Brass Ensemble, optredend in Berlijn. Fenomenaal internationaal niveau. In alle registers. Het orkest is gehuisvest in Caracas.
Opvallend waren de beide French Horn spelers, jonge knapen. Steen- en steengoed. Trefzeker in alle moeilijke stukken zoals van Gershwin en Bernstein etc. Grote toon en zoals ik kon zien: grote mondstukken. De mondstukken bevonden zich voor 3/5e op de onderlip/kaak. Met deze twee voorwaarden is het gemakkelijker om de lage regionen goed te spelen omdat er veel ruimte is om de mond open te doen. En mits er voldoende kracht in de onderlipspieren zijn ( kinspieren en mondhoekdepressoren) is de hoogte ook voldoende gewaarborgd.(lees hoofdstuk 35 en 56).

Geluid maken op iets waarop je kunt blazen dateert al vanuit de oudheid: Tritonschelpen, bamboebuisjes, uitgeholde kokosnoten met gaatjes erin. Allemaal gemaakt om de goden aan te roepen of juist te verjagen, boodschappen te verzenden en misschien ook wel om indruk te maken op je (seks-) partner? Later werden dierenhoorns verder uitgehold en al dan niet van gaatjes te voorzien om toonsverschillen te verkrijgen. Door lucht te laten trillen, daarmee luchtpakketjes door het instrument verzendend werden tonen opgewekt en dat is heden ten dage nog het geval.(zie 15.11)




Klik op een plaatje om te vergroten.


In de Bijbel Jozua 6-3/6 wordt over hoorngeschal gesproken en elders ook over de sjofaar.

Zie afbeelding holle buffelhoorn.

Vanuit de kromme hoorn is de natuurhoorn ontwikkeld in de 18e eeuw.

De reeks natuurtonen die men al op die hoorn kon spelen bestaat uit van laag naar hoog:

c-groot, c-klein, g, c1, e, g, Bb, b, c3, cx, d, dx, e, f en hoger. Door de stoptechniek te gebruiken met de gespitste/gebogen hand kon men en kan men de toonhoogte verder manipuleren naar iets hoger. Hiermee was dan het spelen van de chromatische toonladder gewaarborgd.





De hoorns kon men in die tijd door middel van een wisselende extra buizengebruik in een andere toonsoort zetten. De echte inventionenhoorn, zoals Bach hem ook gebruikte werd in 1754 ontwikkeld door Hampel uit Dresden. Zoals bij elke hedendaagse hoorn ook nog te zien is er een grote U-vormige uitschuifbare stembuis als onderbreking geplaatst in een van de grotere windingen. Omdat de hoorn steeds beter ging stemmen door varianten op deze vinding begon o.a. Mozart er voor te schrijven. Hetgeen natuurlijk een enorm pleidooi voor de hoorn was.

De hoorn met een beperkt aantal extra buizen bleek te beperkt in de omvang en transponeren moest uitkomst bieden maar dit hield geen stand in het moderne orkestenbestel.

In orkest waarin men de muziek authentiek wil spelen gebruikt men uiteraard wel de natuurhoorn, ook voor het speciale (milde) timbre. Deze authentieke speelwijze met replica van de oude instrumenten komt steeds mee in zwang.



Na 1900 werd er aan de ontwikkeling gewerkt van de dubbelhoorn. Door het inschakelen middels een vierde ventiel of klep kan men een andere lengte gebruiken en daarmee een andere toonsoort.

De meeste instrumenten die worden gebouwd staan in F/ Bb. F voor het meer zachte romantische geluid en Bb voor het scherpere/ruwere/timbre.




De F hoorn is 3.78 meter lang, de Bb hoorn 2,75 en de C hoorn 4,72.

Behoudens uitzondering wordt de hoorn bespeeld met de linkerhand terwijl de rechter kan worden gebruikt om de toon te stoppen, cq een klankwijziging aan te brengen. De vorm van de hand is daarbij belangrijk. Ook de spanning waarmee de hand in de hoornbeker wordt gebracht is van belang. Hoe harder je de spieren spant in de handpalm hoe minder romantisch (harder) het geluid. Vanzelfsprekend maakt het veel verschil hoe diep je de hand in de beker brengt. Hoe dieper hoe minder open de klank.

In de voorgaande paragrafen wordt iets gezegd over de ergonomische problemen.

Acoustics:
Zie hoofdstuk 15 en dan speciaal de paragrafen 15.9/10/11 en 12..

In natuurkundig opzicht wijs ik nog op het werk van de Zwitserse hoornspeler Prof. Willi Aebi die veel onderzoek heeft gedaan naar de acoustische principes. Recent is het boek van Arthur Benade die het Physics for Brasses schreef. Hét standaardwerk op het gebied van koperen blaasinstrumenten.

Laag spelen:
Dat is een van de grootste problemen bij het hoornspel. Er moet veel lucht onder een redelijk lage snelheid in het mondstuk worden gepompt. Er zijn een aantal facetten die aan de orde komen bij het laag spel:

. Het mondstuk moet behoorlijk groot zijn en en flinke boring hebben. Tijdens mijn clinics kwam ik regelmatig mondstukken tegen met een rimbuitendiameter van om en nabij de 1.9 mm en binnendiameter 1.7 zie foto.

En dat is veel te klein, zelfs met superdunne lippen is dit nog bij lange na niet groot genoeg.



Vergelijk het mondstuk waar ik op speel special TILZ 07.

Buitendiameter 2.4 binnendiameter 2 cm. Zie foto.

Bij het gebruik van een te klein mondstuk is laag spelen moeilijker omdat de luchtsnelheid groter is dan bij een groot mondstuk. Voor hoog en extreem hoog spel is het ogenschijnlijk beter, maar de kans op kiksen (overblazen)(afketsen) van de toon is ook evenredig groter.

Bovendien is er te weinig ruimte voor de lippen om een grote lipspleet (apertura) te formeren.
Naarmate je lager speelt zal de onderkaak verder moeten worden geopend en dat lukt niet goed op een klein mondstuk.

Men gaat krampachtig zoeken naar de goede lipspanning en openingen maar zodra je de onderkaak laat zakken is het contact met het mondstuk op de onderlip minder of zelfs geheel verdwenen.

Hierdoor nemen sommige docenten hun toevlucht tot het zogenaamde upset - embouchure. Om ruimte te creëren krult men de onderlip of bovenlip en plant het mondstuk dus in het roze vlees.

Dystonie ligt op de loer en het zelfvertrouwen is dan vaak ver te zoeken (zie hoofdstuk hoofdstuk 28.).

Zoals Farkas al aangaf in zijn boek moeten de snijtanden recht onder elkaar staan. Dit is om te voorkomen dat de onderkaak naar achteren gaat bewegen.

Het lage spelen is moeilijk en dat komt voornamelijk door de lengte van de instrumenten en ook door de bouw. In feit is de hoorn een conisch instrument. Vernauwingen werken als een venturi .Renold Schilke en Benge, die veel samenwerkten hielden zich bezig met de vernauwingen en verwijzingen in blaasinstrumenten om daarmee de beste klank en zuiverheid te krijgen. Schilke heeft ook nog een leerschool ondergaan bij Mahillon. Zij werkten ook wel met het materiaal van de amateurhoornist onderzoeker Prof.Willi Aebi. Maar het eerste gedeelte is grotendeels cylindrisch in totaal dus tot en met 23 cm vanaf de laatste cylinder.

De mondpijp is qua buitendiameter ongeveer 7.5 mm en dat zet zich ongeveer 27 cm voort, wordt dan een paar mm wijder en gedurende eveneens 27 cm is de buitendiameter dan 0.9 mm om dan over te gaan in een cylindrisch gelijkblijvend deel van ongeveer 1 cm. Afhankelijk van de windingen is deze diameter hier en daar wat verschillend. Uitgaande van de dubbelhoorn neemt de diameter pas echt goed toe na het laatste ventiel/de cylinder. Het eerste stukje vanaf de 4e cylinder is weer ongeveer 7.5 mm maar na ongeveer 23 cm treedt de verwijding op die geleidelijk uitloopt in de beker. De diameter zal wat verschillend zijn maar op de Kalisonhoorn , die ik hier gebruik, is dat 31 cm.

Ik was eens aanwezig bij een brassbandrepetitie in het kader van een conservatorium eindexamen van een hoornist. Hoornconcert van Edward Gregson. De muzikant in casu had embouchure en kracht genoeg alleen.. de extreem lage passages lukten geen van allen. Ik nam hem even apart en vertelde hem dat zijn lage resonanties in de borstholte niet lukten omdat het diafragma te hoog stond. Door rug, flanken én buik extreem op te bollen tijdens het spelen van de lage tonen, mits er voldoende lucht is, wordt de holle ruimte van de thorax vergroot en is deze geschikt voor de lage resonanties. De acoustiek begint al in de borstkas.

Verder moeten de bewegingen van strottenhoofd, keel-,mond en lippen synchroon lopen met de lage diafragmastand. Lees 62.3 en kijk naar embouchure reminder nr.1. Daar zie je dat bij de lage passages de:

. Mond ver open moet in de Ô posities van het Engelse awful.
. Tongbeen laag, tong achterin, mond ver open , lipaperture zoveel mogelijk in de OO-stand
. Mondstuk in elk geval voor 50% (of meer) op de onderlip en kaak moeten rusten.
. Onderkaak naar voren.
Een goed hulpmiddel kan zijn: downstreamen van de luchtstroom in het mondstuk.
Later meer.

De hoornist in kwestie heeft het een half uurtje getraind en bij het concert lukte het allemaal prima.


18.3 French Horn Play