11 - De mondholte
Hoofdstuk 11 - Paragraaf 4
11. De mondholte

11.4 De tong

De tong is een spier die ontspringt aan de schedel en het tongbeen.



De tongspier beweegt uitsluitend samen met alle tongbeenspieren. Het tongbeen is een stukje kraakbeen enkele centimeters onder de kaakhoek van de onderkaak.




Pak de tongbeenuiteinden eens tussen duim en wijsvinger. Steek je tong ver uit en je voelt het botje meegaan. Verder voel je het botje bij alle tongbewegingen meegaan, bijvoorbeeld bij alle slik-, zang- en blaasbewegingen. Is dit niet het geval, dan is controle noodzakelijk. Aan het tongbeen voel je exact wat er in de mondkeelholte gebeurt.



De spieren onder de tong, dus die waar de tong aan vastzit, lopen naar de onderkaak en de schedel. Deze kunnen het tongbeen en de tong naar voren trekken, zoals bij de aanzet.

Het tongbeen zit aan vier kanten vast met groepen spieren die haar doen bewegen:
a) een groep naar het sleutelbeen en schouderblad die het tongbeen omlaag trekt.
b) een groep naar een uitsteeksel direct onder de schedelbodem, die het tongbeen omhoog trekt, en naar achteren bij hoog spelen en slikken.
c) een groep naar de onderkaak en schedel, die het tongbeen naar voren trekt.
d) een grotere spiergroep die het tongbeen verbindt met de keelspanners.

Een fantastisch en ongekend mechanisme dus. Zonder tongbeen geen brassplaying.

Het zachte verhemelte bestaat uit twee spiergroepen:
a) de spanners, platmakers die nodig zijn bij het slikken, maar ook bij het spelen. Hoe hoger en harder we spelen, hoe meer spanning zij moeten geven. Samen met de keelspanners kunnen ze de (mond)keelholte afsluiten.
b) de rondmakers, die een koepel kunnen maken, die nodig is om ruim te kunnen ademen maar ook voor het lagere spelen, etc. Hoe ronder de holte, hoe dieper de klank.


11.4 De tong