16 - Akoestiek vervolg
Hoofdstuk 16 - Paragraaf 6
16. Akoestiek vervolg

16.6 Bart Deckers

Bijlage antwoord aan Bart Deckers voor zijn afstudeerscriptie over afkomst van de blazer en de klankvorming.

1.Dialect/taal/klankvoorstelling en articulatie.

Er is geen onderzoek naar de relatie tussen genetische afkomst en mogelijk klankvorming.

Wel wordt de foetus al prenataal beïnvloed door klanken en geluiden uit de omgeving die in de moederbuik doordringen. Zoals met vele neurologische informatie is het van belang hoe vaak en op welk geluidsniveau een klank wordt herhaald. Als een prikkel heftig genoeg is geweest en/ of vaak genoeg herhaald zal er een engram (soort print) worden gevormd, een chemisch-elektrische weerslag op de bewuste zenuwcel en van daaruit kan die prikkel worden doorgegeven aan andere cellen. In dit verband moet je het woord equipotentialiteit inschakelen. Het vermogen van de hersenen om op talloze plaatsen dezelfde informatie achter te laten of in iets gewijzigde vorm. Dat laatste is weer afhankelijk van hoeveel zijdelingse input erbij is gekomen of al aanwezig was in die secundaire cel.

Lees ook De Tomatis.., zelfs Callas en Caruso waren slachtoffer van verkeerde prenatale invloeden.

2.Postnataal is er natuurlijk sprake van een andere gang van zaken: de baby, peuter, kleuter etc. zal ook weer voldoende vaak herhaalde zintuigelijke waarneming in zich opnemen én onthouden. Dit geldt voor alle zintuigelijke waarneming. Kleur, geur, smaakprikkels, gehoor, evenwicht, tast (ook pijn valt daaronder) zal op die wijze kunnen worden onthouden. Een eenvoudig voorbeeld: kindje brandt zich aan een hete kachel. Dat zal het nooit vergeten. Als de moeder zegt: denk eraan Jantje, straks brandt je je weer….Dan blèrt het kind al bij voorbaat (recallfenomeen).

Omgekeerd zal het in het muziekonderwijs zo zijn, lees Eckart Altenmueller, dat hoe meer zintuigen ingeschakeld worden bij de muziektraining, hoe beter het kan en zal onthouden.

De muziek die thuis frequent wordt gedraaid zal ook worden ingeprent. Een kind dat niets anders hoort als rockmuziek of n’ímporte welke soort muziek, wordt met die klanken en ritmes opgevoed.

In dit kader is het dialect in zoverre van belang dat de motorische training van adem, mond, tong, stembanden etc. etc.(zie 64.3) voornamelijk zal plaatsvinden met die onderhavige bewegingen van de genoemde hersen structuren en daarmee de aansturing vanuit de motorische schors en het spraakcentrum van Brocat. Het kind gaat al vroeg vader, moeder etc. etc. nadoen, zodra dat kan.

En dat zijn de bewegingen die nodig zijn om het dialect te spreken. In het Limburgs zijn dat vnl. de zachte klanken, die gevormd worden door niet te sterk en krachtig gespannen spraakstructuren. Neem het verschil zachte g en de keiharde k. Tweetaligheid is daarom nuttig om de negatieve invloeden daarvan tegen te gaan vooral daar ze van toepassing zijn in de muziekbeoefening.

Om de ‘negatieve’ taal- en klank beïnvloeding van prenatale en de eerste postnatale jaren te stroomlijnen naar een goede muzikale carrière moet je beginnen, het liefste, rond je 6e levensjaar of eerder. Om bv dialect-gerelateerde fonetische neveneffecten te kanaliseren, zoals aangeleerde dialectklank taalbeheersings motoriek, is aandacht voor toon en klank van groot belang.

Hieronder vallen ook de articulatie. Waar vindt de klankvorming plaats. Die vindt plaats, aangestuurd door uitademings- , keel- en mondspieren+ tong, in alle holtes van het lichaam. De belangrijkste zijn de borstholte, gevolgd door andere akoestische kanalen van keel en mond t/m/ het instrument CQ de stembanden (bij vocalisten). Dat houdt dus in dat de manier van inademen al van belang is voor de klankvorming. In dit verband wijs ik er op dat de begrippen buikademhaling, flankademhaling etc. allen hun beperkingen hebben omdat vrijwel geen enkel boek of geen enkele leraar er op wijst dat de inademing ACHTER moet beginnen bij de borstkas. De ribben hebben gewrichtjes (Costovertebrale gewr.) en de heffunctie vindt dus ook aan de achterzijde plaats. Sterker nog: aan de achterzijde bevinden zich de grootste longcompartimenten terwijl aan de voorzijde hart, maag, luchtpijp en slokdarm veel ruimte innemen.

Dus zet de handen in de zij met de duimen op de achterste onderste ribben en als je inademt moet daarom de borstkas ACHTER eerst uitzetten, dan tegelijkertijd gevolgd door de flanken en dan de voorzijde.

De flanken moeten dus breed worden gemaakt en de buikholte (ook aan de zijkant en achterkant) moet worden opgebold. Verder moeten direct ook de ribben aan de voorzijde worden geheven evenals de schoudertoppen, dit laatste om ook de longtoppen (bovenste kwabben en segmenten) ook te vullen. Dan heb je een totaal inademing, de enig juiste. De COSTO-DIAFRAGMALE INADEMING. Ook bij het spelen van een enkel nootje, heb je akoestisch gezien de hele vulling (vergroting) van de borstkas nodig. Daarnaast zijn alle holtes in je botten, zoals in die van de schedel ook betrokken bij de klankontwikkeling en akoestiek.

Een doof iemand maakt bv gebruik van trillingen in het bot om te kunnen horen.

Mensen zijn gelijk aan elkaar bij de geboorte, afgezien van kleur en rasverschillen. Daarvan zijn voorbeelden genoeg. Kinderen die opgegroeid zijn in kippenhok of bij andere dieren opgesloten, maken de geluiden na van die dieren en bewegen zich ook min of meer op dezelfde wijze (handen en voeten). Veel kinderen praten precies zo als hun opvoeders, tongval, nasale geluidsdelen etc. etc.

Ik heb wel eens kinderen aan de telefoon terwijl ik een van de ouders moet spreken en je hoort het verschil niet.

Hier komen we op het punt van klankopvatting en streek. Ik kom zelf uit het Leger des Heils, en daar speel je onnoemelijk veel hymnes en stukken met veel gevoelselementen erin. Niet zoals de moderne brassbandmuziek: hard, schel, dissonanten, veel techniek en tongwerk.

Leger des Heils brassband muziek komt uit Engeland maar of je nu The International Staff Band hoort uit Londen of de ISB New York, of the Staff Band van het leger in Almere, qua klankkleur zit daar weinig verschil in. Dat komt dus kennelijk door de manier waarop men leert spelen (én zingen, dat doen de muzikanten daar ook veel ). Gevoelig muziek melodieën die je emotie beroeren, veel zachte klanken, geen schreeuwerig gedoe. Dat heeft dus niets met de locatie te maken maar met de soort training.

De klankkleur van een orkest moet dus ontwikkeld worden en dat moet de dirigent doen, samen met daartoe geëigende composities. Wil je een orkest open en redelijk scherp laten spelen dan zul je daartoe speciaal ontworpen stukken op de lessenaar voor moeten zetten.


3.Dan is er het aspect van klanktraining.

Hier komt het aspect van aanzettraining aan de orde. Veel tongwerk: staccato, tongslagen, etc. bevorderen de explosie van geluid, dus na een snel teruggetrokken tong direct veel lucht geven en een open klank, ingezet door de snel teruggetrokken tongpunt na een felle staccatoaanzet, bevordert de toon MET HAAR BOVENTONEN.

Daar gaat het om: Het aankweken van het vermogen om de toon open te krijgen met de nodige boventonen, ook als het laag en zacht is. De spanning (tonus) van de betrokken spieren, tongstand, lippen, daarom gaat het. Hoe harder één en ander is aangespannen hoe scherper de klank.

Het fonetisch benaderen van klankleuren noem maar op a, e, i, o, u, ij, uh, eh, oh etc. etc., duizend en één soorten klank moet men kunnen ontwikkelen wil je aan de top komen.

En daar zit het geheim, de juiste ademhaling en de juiste explosie van luchtmoleculen in het lead pipe, gebruik makend van de beker coëfficiënt en de impedantie.

Tenslotte nog dit: de ontwikkeling van een kind, vanaf het eerste begin, confronterend met deze aspecten van klankvorming, toonvorming, ademhaling.

Het grootste probleem bij een gemiddeld orkest is dat men NIET speelt met open keel en open mond, men knijpt teveel en dat is meestal het gevolg van een onderontwikkelde inademing en ademsteun. Aan de relatie tussen diafragma en het embouchuregebeuren wordt weinig of geen aandacht besteed. Veel zingen als onderdeel van de studie ook bij bands, begin eens een repetitie met staande iets te zingen wat zinvol is, dus geen lalalala etc. maar echt een melodie waar allerhande klankaspecten in verwerkt zij met de nodige medeklinkers en klinkers waarbij de functie van de tong belangrijk is. De vorm van de tong bepaalt mede de luchtsnelheid die in het mondstuk gaat heersen.

En je zult merken dat de blazers dat maar raar vinden: Ik heb in Friesland meegemaakt bij een bigband, toen ik dat voorstelde: Wij binne hier om te blazen, en net om te sjongen, fierders neat.

Maar het verrijkt hun blazer carrière en ontplooit voor de dirigent belangrijke klankontwikkeling van een band.


16.6 Bart Deckers