11 - De mondholte
Hoofdstuk 11 - Paragraaf 3
11. De mondholte

11.3 Praktijktips

In de praktijk lukt dat natuurlijk niet helemaal, maar de beste stand voor een goede ’fonetische’ vorm is de eerder genoemde van oh, oo, ah, aa, eu, ee, ii, als we van laag naar hoog gaan. Zetten we daar de klinkers voor, dan krijg je bijvoorbeeld in het geval van staccato: toh, too, tah, etc. Portato: doh. Legato: ioioio, etc. Flatterzunge: rollende rrrr.

Bij tongslagen slaat eerst de tongpunt tegen de voorste snijtanden en daarna de tongheuvel één of twee keer tegen het harde verhemelte (twee- of drievoudige tongslag). Bij staccato en portato is het belangrijk dat je de tong direct na de aanzet terugtrekt en de bufferpomp met lucht, met de ademsteun, direct open zet. In het klankvoorstellingsvermogen is het nuttig om bij een bepaalde aanzet te denken aan de te spelen klank. Kortweg: laag oh en hoog iiiii.

Een hulpmiddel om hoog te kunnen spelen is het omhoog richten van de luchtstroom in het mondstuk. Hierdoor wordt de DLB gestimuleerd, komt de onderkaak naar voren en wordt automatisch de ademsteun, etc. gecorrigeerd. Als je laag wilt spelen, moet je de luchtstroom in het mondstuk omlaag richten. Dan voel je ook dat je onderkaak omlaag gaat. Zie ook de Socratesmethode, te koop bij Molenaar Wormerveer. Een praktijktip: moet je extreem laag spelen, dan kun je als extra hulpmiddel het middenrif aanspannen en de buik en flanken extra laten uitzetten. Hierdoor wordt de resonantieruimte enorm vergroot en pak je die lage toon die je nog nooit eerder pakken kon.


11.3 Praktijktips